Skip to main content

Auteur: NVRR secretariaat

Het secretariaat van de Nederlandse Vereniging van Rekenkamers & Rekenkamercommissies.

Wettelijke taak gemeentelijke rekenkamer

Rekenkameronderzoek is een bij wet duidelijk afgebakend terrein. Volgens artikel 182 Gemeentewet onderzoekt de rekenkamer(commissie) de doelmatigheid, doeltreffendheid en de rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur gevoerde bestuur.

Een door de rekenkamer(commissie) ingesteld onderzoek naar de rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur gevoerde bestuur is per definitie geen controle van de jaarrekening. Dat is het werkterrein van de accountant, die door de raad daarvoor is ingehuurd.

De breedte van het onderzoeksdomein maakt dat van rekenkameronderzoekers een generalistische instelling verwacht mag worden: ze ‘moeten van alle markten thuis zijn’. Te veel specifiek gerichte vakkennis en ervaring kan contraproductief zijn omdat dit tot de neiging kan leiden om vakjargon en de standaardaanpak op het eigen vakgebied teveel als vanzelfsprekend te beschouwen.

Weerstandscapaciteit

Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) schrijft een weerstandsvermogen voor als ratio tussen de beschikbare weerstandscapaciteit en het totaal aan gekwantificeerde risico’s, waar geen beheersmaatregelen tegenover staan. Bij de berekening van beide elementen is het van belang om hierin compleet te zijn. Alle componenten van de weerstandscapaciteit dienen te worden meegenomen (incidenteel en structureel). De risicoanalyse dient ingebed te worden in een gemeentebreed risicomanagement, teneinde een goed zicht te krijgen op de afgedekte risico’s (als onderdeel van de reguliere bedrijfsvoering) en de niet afgedekte risico’s (als onderdeel van het weerstandsvermogen). Tot slot dienen alle financiële gegevens te voldoen aan het zogenoemde voorzichtigheidsvereiste.

Definitie van het weerstandsvermogen

Volgens artikel 11 van de BBV bestaat het weerstandsvermogen uit de relatie tussen:

  1. de weerstandscapaciteit, zijnde de middelen en mogelijkheden waarover de provincie onderscheidenlijk gemeente beschikt of kan beschikken om niet begrote kosten te dekken;
  2. alle risico’s waarvoor geen maatregelen zijn getroffen en die van materiële betekenis kunnen zijn in relatie tot de financiële positie.

Verder stelt het BBV dat:
De paragraaf betreffende het weerstandsvermogen ten minste bevat:

  1. een inventarisatie van de weerstandscapaciteit;
  2. een inventarisatie van de risico’s;
  3. het beleid omtrent de weerstandscapaciteit en de risico’s.

Belangrijk is dat het BBV het weerstandsvermogen nadrukkelijk heeft gedefinieerd als een ratio. Deze ratio beschrijft de relatie tussen de weerstandscapaciteit en de (gekwantificeerde) risico’s, waarvoor geen maatregelen zijn getroffen. Alvorens verder op deze ratio in te gaan is het goed om eerst beide componenten zo scherp mogelijk te omschrijven.

Weerstandscapaciteit

Het BBV omschrijft de weerstandscapaciteit als zijnde de middelen en mogelijkheden waarover de gemeente beschikt of kan beschikken om niet begrote kosten te dekken. Dit laatste houdt in dat de Minister een duidelijk onderscheid maakt tussen begrote kosten, dat wil zeggen kosten die deel uitmaken van de begroting en meerjarencijfers, en niet-begrote kosten.

Tevens maakt het BBV onderscheid tussen incidentele en structurele weerstandscapaciteit, waarbij onder de incidentele weerstandscapaciteit wordt verstaan het vermogen om onverwachte incidentele tegenvallers op te kunnen vangen, zonder dat dit invloed heeft op de voortzetting van taken op het geldende niveau.

De middelen die dat vermogen bepalen zijn:

  1. de algemene reserve en de reserves waaraan de raad een bestemming heeft gegeven die kan worden gewijzigd (bestemmingsreserves);
  2. de in de begroting opgenomen ramingen voor onvoorziene uitgaven voor zover hier nog geen bestemming aan is gegeven;
  3. de stille reserves, voor zover deze op korte termijn materieel te maken zijn (reserves waarvan de omvang en/of het bestaan niet uit de balans blijkt, voortkomend uit de onderwaardering van activa of overwaardering van schulden bij het volgen van normale waarderingsmethoden).

De structurele weerstandscapaciteit heeft betrekking op het vermogen om onverwachte tegenvallers structureel in de lopende begroting op te vangen, zonder dat dit ten koste gaat van de uitvoering van bestaande taken. De middelen die dat vermogen bepalen zijn:

  1. de resterende (onbenutte) belastingcapaciteit;
  2. bezuinigingsmogelijkheden (voor zover nog niet meegenomen in de begroting en meerjarenramingen);
  3. cumulatief geraamde onvoorziene uitgaven.

Reserves maken deel uit van de beschikbare weerstandscapaciteit. De algemene reserve is vrij aanwendbaar voor nieuw beleid (of het opvangen van tegenvallers in het jaarresultaat). Bestemmingsreserves zijn daarentegen reserves waar de raad een bepaalde bestemming aan heeft gegeven. Bij een bestemmingsreserve is weliswaar sprake van een vastgelegde toekomstige onttrekking, maar er bestaat op dat moment nog geen verplichting. De raad heeft dan ook alle mogelijkheid om de bestemming van deze reserves te wijzigen.

De totale beschikbare weerstandscapaciteit bestaat derhalve uit de opsomming van alle voornoemde elementen van de incidentele en structurele weerstandscapaciteit.

Een bijzondere categorie vormen de zogenoemde voorzieningen. Voorzieningen zijn afgezonderde vermogensbestanddelen die gevormd worden wegens:

  1. verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is doch redelijkerwijs is in te schatten;
  2. risico’s waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is doch redelijkerwijs is in te schatten en daarmee een hoge mate van waarschijnlijkheid kennen;
  3. fluctuaties in kosten op te vangen (gelijkmatige verdeling van kosten).

Deze definitie impliceert dat voorzieningen geen deel uitmaken van de beschikbare weerstandscapaciteit, omdat er sprake is van reeds aangegane verplichtingen, dan wel van risico’s met een hoge mate van waarschijnlijkheid.

Risico’s weerstandsvermogen

Het tweede element van het weerstandsvermogen bestaat uit de benodigde weerstandscapaciteit op basis van de gemeentebreed geïnventariseerde en gekwantificeerde risico’s, waarvoor geen maatregelen zijn getroffen en die een materieel financieel belang hebben. Risico wordt daarbij gedefinieerd als een mogelijke belemmering voor het behalen van (operationele en strategische) doelstellingen. De omvang van het risico wordt bepaald door de mate van waarschijnlijkheid (kans) en de (gekwantificeerde) impact (op de doelstellingen). De basis voor het inventariseren, kwantificeren en beheersen van deze risico’s ligt in het risicomanagement. Goed uitgevoerd risicomanagement voorkomt daarmee tevens dat het weerstandsvermogen (te) fors oploopt, omdat de meeste reguliere risico’s in het kader van het risicomanagement pro-actief worden herkend en worden afgedekt met beheersmaatregelen.

Voor de wijze waarop het risicomanagement wordt geïmplementeerd kan gebruik worden gemaakt van breed toegepaste en geaccepteerde richtlijnen als COSO en ISO 31000.

Tevens is van belang dat risicomanagement een vast onderdeel vormt van de reguliere planning en controlcyclus, waardoor snel zicht kan worden geboden op mogelijke risico’s en daarmee in een vroeg stadium al beheersmaatregelen kunnen worden genomen. Feitelijk vormt deze sturingsdimensie het logische verlengstuk van de berekening en de omvang van het weerstandsvermogen.

Relatie tussen de weerstandscapaciteit en de risico’s

Het weerstandsvermogen bestaat zoals gezegd uit de relatie tussen de beschikbare weerstandscapaciteit en de voor de afdekking van de risico’s benodigde weerstandscapaciteit. De benodigde weerstandscapaciteit wordt bepaald door het risicoprofiel van de gemeente als geheel, waarbij de waarschijnlijkheid en de omvang/ impact van elk risico afzonderlijk is gewaardeerd en gekwantificeerd. De relatie wordt meestal uitgedrukt in een verhoudingsgetal, waarbij normaliter gestreefd zou moeten worden naar een ratio weerstandsvermogen van minimaal 1,0.

Voorzichtigheidsvereiste

Aan financiële gegevens, die in de begroting worden meegenomen worden nadrukkelijk eisen gesteld. In de ‘circulaire nadere informatie BBV gemeenten’ worden eisen gesteld aan transparantie, toerekening en aan voorzichtigheid. Het voorzichtigheidsprincipe is noodzakelijk omdat bij het opstellen van de begroting en de jaarrekening zich altijd onzekerheden voordoen. Bij de begroting gaat het om ramingen die per definitie een zekere mate van onzekerheid kennen. Het voorzichtigheidsvereiste houdt onder meer in dat risico’s die hun oorsprong vinden voor het einde van het begrotingsjaar in acht moeten worden genomen als zij vóór het opmaken van de jaarrekening bekend zijn.

Initiator: Paul Hofstra

Waarderend Onderzoeken

Waarderend onderzoeken of Appreciative Inquiry (verkort “AI”) is een kwalitatieve onderzoeksmethode die verschilt van traditioneel onderzoeken, doordat zij  meer de focus legt op het  vergroten van krachten, leren van het verleden en ontwikkelen op successen,  dan op wat er niet goed gaat,  het corrigeren van fouten, en het oefenen op zwaktes.

Waarderend onderzoek wordt sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw toegepast. De grondslag ligt in de Verenigde Staten bij Dr Cooperrider. Sinds de 21e eeuw is het een wereldwijd toegepaste methodologie. De laatste jaren vindt deze aanpak ook in Europa en Nederland groter vervolg. De Auditdienst van het Rijk (ADR) past het inmiddels toe, De Algemene Rekenkamer (ARK) verkent de mogelijkheden en met name de Gezamenlijke Rekenkamercommissie voor de gemeenten Berkelland, Bronckhorst, Lochem en Montferland (RC BBLM)  past het toe in haar onderzoek naar de effectiviteit van de uitvoering van de WWB  richting WWnV  cq Participatiewet.

De onderzoeksaanpak kent  5 Uitgangspunten. De onderzoeksaanpak kent in oorsprong 4 fasen ( 4D’s) en in Nederlandse toepassingen 5 fasen (5V’s). De onderzoeksaanpak voor Rekenkamer(commissie)s kent 6 fasen (6V’s).
AI kent ook andere vormen en toepassingen  die voor Rekenkamer(commissie)s goed bruikbaar zijn.

Verschil Waarderend Onderzoeken ten opzichte van traditioneel onderzoeken

Waarderend onderzoek heeft een andere focus en onderzoeksaanpak dan het traditionele onderzoek. Traditioneel onderzoek zet een probleem centraal en zoekt manieren om het probleem op te lossen; door te trainen op wat er niet goed gaat, of door het elimineren van een probleem; de zgn’ deficit-oriented approach’ of probleemgerichte benadering.

Uitgangspunten van Waarderend Onderzoeken

Waarderend onderzoek gaat uit van:

  • het sociaal constructionistische principe (er is geen objectieve werkelijkheid);
  • het poetisch principe (alles is voor meer interpretaties vatbaar, wat jij vindt dat is);
  • het simultaniteitsprincipe (een vraag is de eerste stap van verandering’);
  • het anticiperend principe (beelden van de toekomst leiden ons) en het
  • positiviteitsprincipe (positieve emoties zijn nodig voor groei en ontwikkeling).

Waarderend onderzoek gaat uit van het principe ‘leren van het verleden,  ontwikkelen op successen,  krachten en gedeelde waardes’. Het gaat uit van het resultaat, waar willen we naartoe, en van de krachten in de organisatie in plaats van de tekortkomingen. Wat willen we WEL? Dat wil niet zeggen dat het onderzoek en de bevindingen niet kritisch zijn, of niet benoemen wat er niet goed gaat; de focus is echter bewust ontwikkelings- en oplossingsgericht. Daarmee is zij duurzamer,  kent meer doorwerking , dan puur traditioneel onderzoek. Daarmee draagt zij voor Rekenkamer(Commissie)’s  meer bij aan de ondersteuning van de kaderstellende rol van de Raad.

Onderzoeksaanpak

De onderzoeksaanpak kent 5 fases ( de 5 V’s):

  1. Verwoorden: wat is het onderwerp, de vraag- en doelstelling van het beleidsterrein & onderzoek?
  2. Verdiepen: wat is de situatie nu (met aandacht voor wat er wel goed gaat en wat wordt ervaren als de krachten en gedeelde waardes in de organisatie
  3. Verbeelden: waar willen we over 10 jaar staan, wat is het gewenste, gedroomde plaatje?
  4. Vormgeven: welke concrete acties en tussentijdse resultaten zijn er nodig om tot het ideaalplaatje te komen?
  5. Verwezenlijken: een uitvoeringsplan maken en uitvoeren

Deze stappen worden idealiter met het gehele systeem, alle betrokken actoren doorlopen.
De allereerste aanpakken in de USA kende 4 fasen ( 4D’s):

  1. Discover
  2. Dream
  3. Design
  4. Destiny

Onderzoeksaanpak voor Rekenkamer(commissie)s

Voor (lokale) Rekenkamer(Commissie)s is een  tussenvorm van AI , genoemd de ‘waarderende benadering’ direkt  toepasbaar.

Figuur 2: naar: ‘waarderend auditen bij de RAD, katalysator voor verbetering’. L. Zarrou, R. Kalker & M. De Zeeuw, 2010.

Voor de toepassing voor lokale rekenkamers  is het  toepassen van de waarderende benadering kritisch en tevens ontwikkelings- en oplossingsgericht. Daarmee is zij duurzamer,  kent meer doorwerking , dan puur traditioneel onderzoek. Zij voldoet daarmee aan aanbevelingen uit de evaluatie van lokale rekenkamercommissies (rapport Berenschot).

Waarderend Onderzoeken voor lokaal rekenkameronderzoek, is door Drs Lydia Zwier geconcretiseerd  in het model met 6 fasen (6 V’s):

  1. Verwoorden: wat is het onderwerp, de vraag- en doelstelling van het beleidsterrein & onderzoek? Wat zijn huidig geldende normen?
  2. Verdiepen: wat is de situatie nu (met aandacht voor wat er wel goed gaat en wat wordt ervaren als de krachten en gedeelde waardes in de organisatie; dit zijn de bevindingen en feitelijke conclusies)
  3. Verbeelden: waar willen we over 10 jaar staan, wat is het gewenste, gedroomde plaatje ?
  4. Verbinden: de beelden van diverse onderdelen/groepen/beleidsvelden met elkaar in verbinding brengen ten bate van het spreken van 1 taal en het vinden van gedeelde sterke kanten, waarden en momenta.
  5. Vormgeven : welke krachten en waarden kunnen we inzetten om te komen op het gewenste punt?  En wanneer ? (door de rekenkamercommissie te verwoorden in de conclusies en aanbevelingen)
  6. Verwezenlijken: een uitvoeringsplan maken en uitvoeren (deze activiteiten zijn aan het college en de organisatie,  op basis van de door de raad aangenomen aanbevelingen)

Andere toepassingen

Andere toepassingen van AI-methoden, als aanvulling op traditionele  onderzoeken met langere doorlooptijden, bij (lokale) Rekenkamer(commissie)s kunnen o.a. zijn:

  • Best practices (h)erkennen
  • Het  vormen van een normenkader
  • Komen tot (gedragen) onderzoeksonderwerpen
  • Verbetering informatievoorziening (of komen tot een checklist informatievoorziening)  voor Raadsleden

Zie ook

  • Waarderend organiseren
  • Waarderend samenwerken
  • Sociale Innovatie
  • Duurzaamheid
  • Waarderend Auditen
  • Waarderend veranderen

Auteur: Drs Lydia M.D. Zwier-Kentie – november 2012

Referenties:

 

Verzoek van de raad voor rekenkameronderzoek

De rekenkamer bepaalt de eigen onderzoeksagenda. Maar de raad mag van de wetgever een formeel verzoek indienen bij de rekenkamer(commissie). Een formeel verzoek van de raad is geen geheel vrijblijvende aangelegenheid. Maar, de raad kan géén opdracht geven aan de rekenkamer tot het uitvoeren van een onderzoek.

Afspraken over vorm van een formeel verzoek

Het is van belang dat er goede afspraken zijn over de manier waarop een formeel verzoek van de raad kan plaatsvinden. Bijvoorbeeld:

  • in de vorm van een formeel raadsverzoek (op basis van een raadsmeerderheid) dat wordt voorgelegd aan de rekenkamer,
  • motiveringsvereiste waarom de raad een verzoek indient of
  • dat ook een verzoek vanuit een of meer fracties of door een individueel raadslid mogelijk is.

Beslissing op het verzoek

Het is de rekenkamer zelf die beslist of wordt ingegaan op een verzoek. Hiervoor kan de rekenkamer gebruik maken van beoordelingscriteria voor een verzoek om rekenkameronderzoek.

Uiteraard is een goede motivering om te beoordelen of het onderwerp onderzoekswaardig is voor de rekenkamer(commissie) van belang. Aangeraden wordt hiervoor regels vast te leggen, bijvoorbeeld in de verordening. Deze regels zijn de basis voor de motivering van het al dan niet honoreren van een verzoek van de raad.

Redenen om niet in te gaan op een verzoek van de raad kunnen bijvoorbeeld zijn dat het onderwerp niet past binnen de taakopdracht of de bevoegdheden van de rekenkamer(commissie), het onderwerp te politiek van aard is of dat het onderwerp niet te onderzoeken is (te groot, te vage vraagstelling etc.). In het laatste geval ligt het voor de hand dat de rekenkamer(commissie) in overleg treedt met de raad om te bekijken of er tot een betere onderzoeksvraagstelling gekomen kan worden.