Skip to main content

Vereniging van Rekenkamers DoeMee-onderzoek 2025: Onderbesteding

De inschrijving voor het DoeMee-onderzoek is hierbij geopend. Er is plek voor 120 deelnemers. Mochten zich meer rekenkamers inschrijven dan geldt wie het eerst komt wie het eerst maalt. Inschrijven is mogelijk tot 31 januari 2025. De rekenkamers die al via de mail kenbaar maakten dat ze mee willen doen, vragen we zich ook via de site aan te melden.

De kosten voor deelname betreffen €500 per deelnemende overheid.

Inleiding

Met een zekere regelmaat doen rekenkamers onderzoek naar onderbesteding. Dit omdat volksvertegenwoordigers onderbesteding als een probleem ervaren. Onderbesteding kan er bijvoorbeeld op duiden dat niet realistisch wordt begroot, dat activiteiten niet zijn uitgevoerd of dat extra middelen zodanig laat in het jaar beschikbaar komen dat besteding niet meer haalbaar is.

Werkwijze in dit onderzoek

Om een diepgaander onderzoek te kunnen uitvoeren en de deelnemende rekenkamers bij het onderzoek te betrekken, is er bij de beantwoording van deelvragen 2c tot en met 2f, een interview van de rekenkamer met de raad/staten/het AB. In een verdiepend interview gaat de rekenkamer nader in op de antwoorden van de controller. De opdrachtnemer stelt een algemene interviewleidraad op voor dit verdiepende interview. Het staat de rekenkamer uiteraard vrij om naast de vragen uit de leidraad ook aanvullende vragen te stellen.

Wat is onderbesteding

Met onderbesteding (ookwel onder-uitputting of onderschrijding) wordt bedoeld dat de kosten lager en/of de opbrengsten hoger zijn dan begroot. Onderbesteding is dus de tegenhanger van overbesteding of budgetoverschrijding. De Zuidelijke rekenkamer geeft een heldere definitie: onderbesteding is “het positieve verschil tussen het begrote resultaat (zowel oorspronkelijk als na wijziging) en het werkelijke resultaat. (..) Het resultaat betreft het saldo van de lasten en baten. Uitgaande van deze definitie kan sprake zijn van onderbesteding doordat minder is uitgegeven dan begroot (lagere lasten) en/of er meer is ontvangen dan begroot (hogere baten).”

Mogelijke oorzaken

In de doorgenomen literatuur worden verschillende oorzaken van onderbesteding opgesomd:

  • De organisatie heeft niet realistisch begroot (kosten/lasten te hoog én opbrengsten/baten te laag geraamd)[1];
  • geplande activiteiten zijn niet uitgevoerd. In het artikel van BB wordt gesproken over, door politieke ambities ingegeven, ‘planningsoptimisme’;
  • extra middelen komen laat in het jaar beschikbaar waardoor besteding niet meer haalbaar is.

[1] In sommige onderzoeken wordt gesproken over behoedzaamheid van de budgethouder. Gesteld wordt dat financiële regelgeving – die vooral prikkels bevat om overbesteding en het ontstaan van tekorten te voorkomen – behoedzaamheid bij het opstellen van ramingen stimuleert.

Mogelijke gevolgen

  • Bij de behandeling van de begroting was meer financiële ruimte dan voorgespiegeld, zo wordt achteraf duidelijk. De op dat moment door de volksvertegenwoordigers gemaakte (soms pijnlijke) keuzes, hadden achteraf niet gemaakt hoeven te worden. Kortom, de volksvertegenwoordigers zijn beperkt in hun kader stellende rol.
  • Na afloop van het begrotingsjaar wordt duidelijk dat activiteiten niet zijn uitgevoerd.[1] De met deze activiteiten beoogde resultaten en maatschappelijke effecten zijn ook niet gerealiseerd. Omdat dit pas na afloop van het begrotingsjaar duidelijk wordt, hebben de volksvertegenwoordigers hier niet op kunnen (bij-) sturen.

[1] Met andere woorden, gevoteerde bedragen zijn niet voor het realiseren van in de begroting voorgenomen beleid gebruikt.

Hoofdvraag en deelvragen

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt:
Geeft de wijze waarop, in de aan dit onderzoek deelnemende provincie/ gemeente/ waterschap, wordt begroot, de volksvertegenwoordigers een goed inzicht in de baten en lasten en kan dit worden verbeterd?

Deze probleemstelling is nader uitgewerkt in 3 deelvragen.

  • 1a. Is er sprake van onderbesteding ten opzichte van de oorspronkelijke of gewijzigde begroting in de organisatie?
  • 1b. En zo ja, hoe groot is de onderbesteding (gescheiden naar baten en lasten)?
  • 1c. Is daarnaast ook sprake van structurele onderbesteding?
  • 1d. Binnen welke programma’s c.q. op welke taakvelden?

  • 2a. Wat zijn de landelijke regels voor provincies/ gemeenten/ waterschappen over de wijze waarop moet worden begroot en onderbesteding moet worden verantwoord?
  • 2b. Welke normen kunnen uit deze regels worden afgeleid?
  • 2c. In hoeverre zijn deze normen bekend binnen de organisatie?
  • 2d. Welke normen heeft de organisatie zelf toegevoegd (art 212 Gemeentewet/Financiële verordening), actie rekenkamers lokaal.
  • 2e. In hoeverre zijn deze normen in interne documenten overgenomen door de onderzochte organisatie?
  • 2f. Wordt daadwerkelijk volgens deze normen begroot en verantwoord over onderbesteding?

  • 3a. Wat zijn de oorzaken van de onderbesteding (gescheiden naar baten en lasten)?
  • 3b. Wat zijn de (politieke) gevolgen van de onderbesteding?
  • 3c. Hoe problematisch vindt de organisatie c.q. de volksvertegenwoordiging de onderbesteding?